Drie factoren. Per factor twee categorieën
Bij de factor ‘capaciteit’ gaat het om de fysieke en psychologische capaciteiten die nodig zijn om een bepaald gedrag uit te voeren. Bij de fysieke capaciteit gaat het om de lichamelijke vaardigheden van een doelgroep. Hiermee hou je voornamelijk rekening met mogelijke handicaps die het doelgedrag in de weg staan. Denk hier bijvoorbeeld aan het wel of niet kunnen lezen van klein geschreven tekst. Bij de psychologische capaciteit gaat het om kennis en vaardigheden van je doelgroep. Denk hierbij aan de kennis over de procedures en het beleid of ervaring met het gebruik van specifieke programma’s. In het kort: alles wat je kunt leren of oefenen.
Bij de factor ‘omgeving’ gaat het om de fysieke en sociale omgeving die een rol kan spelen bij het uitvoeren van het doelgedrag. De fysieke omgeving omvat alle factoren die buiten het individu staan maar geen personen zijn zoals: de fysieke werkplek van een persoon, software, processen of andere middelen die je doelgroep gebruikt of die een rol spelen bij het gewenste gedrag. Bij de sociale omgeving gaat het om het waargenomen gedrag en de houding van de sociale omgeving van de doelgroep zoals: wat doen mijn collega’s, wat vindt mijn leidinggevende van het gewenste gedrag?
Bij de factor ‘motivatie’ gaat het om de bewuste en onbewuste motivatie van je doelgroep omtrent het gewenste gedrag. De onbewuste motivatie zijn alle onbewuste factoren die een rol kunnen spelen zoals gewoontes. Welk gedrag voert een medewerker intuïtief uit? Bij de bewuste motivatie gaat het om de motieven en drijfveren die bewust zijn bij je doelgroep. Wat vindt iemand van het gedrag dat je vraagt? Staan ze er positief of negatief tegenover? Zien ze er het nut van in of niet?